Inzake vrijheid van meningsuiting
Dagelijks onderga ik het figuurlijke therapeutische genoegen van mijn “Volkskrantpsych” dokter Sigmund. De steeds weer terugkerende confrontatie met deze, door Peter de Wit gecreëerde etterbak sterkt je dusdanig dat je nog enigszins rechtop het leven denkt aan te kunnen. Afgelopen woensdag, 25 februari wist deze zielenknijper ons te trekken in een gedachtenvorming rond “Vrijheid van meningsuiting”:
Hoewel het er op lijkt dat na de slachtpartij in Parijs op Charlie Hebdo, net als na de moord op Theo van Gogh en zelfs na uitspattingen van die verschrikkelijke populist in het Nederlandse parlement, u weet wel, die van “minder, minder, minder….” dat alles maar moet kunnen als het om de vrijheid van meningsuiting gaat. En natuurlijk weet iedereen met maar een greintje verstand en benul dat dat niet zo is. Echter, de cartoon drukt uit dat je in dit tijdsgewricht, figuurlijk gezien, op de “dodenlijst van het gesundenes Folksempfinden” dreigt te komen als je daar toch aandacht voor vraagt. Het zij verre van mij om op die lijst te willen staan. Bovendien zijn er mensen die dit allemaal veel beter kunnen verwoorden. In de negentiger jaren van de vorige eeuw was ik “zelfbenoemd” ambassadeur van “Save the Children Alliance” oftewel van “Stichting Redt De Kinderen”. Zo kwam ik in het bezit van een stapel boeken die ik aan Jan en alleman uitdeelde, met daarin een sprookje over dit onderwerp van de hand van Jan Terlouw. Ik wil u dat niet onthouden en neem het hier integraal op.
Er was eens een meisje dat voornamelijk bestond uit edele motieven en nobele doelstellingen. Dat meisje moest voor school een opstel schrijven over het onderwerp “Vrijheid van meningsuiting”. Ze schreef: Ik vind dat iedereen het recht heeft om te zeggen wat hij wil. Liegen is slecht. Daarna wist ze niets meer. Ze beet op haar pen en zuchtte. Meneer zou het opstel te kort vinden, daarvan was ze zeker. Gelukkig had ze een goede fee, die net op dat moment langskwam. “Je ziet er tobberig uit, mijn kind,” zei de fee. Het meisje vertelde wat haar probleem was. “Als je wilt zal ik je voor één dag een vogel maken,” zei de fee. “Zou je dat willen?” De opstelmaakster zag het verband niet, maar het buitenkansje om een dag te kunnen vliegen wilde ze zich niet laten ontglippen. Dan maar een onvoldoende. “Wat voor vogel zou je willen zijn?” Een ooievaar wil ik zijn, dacht het lieve meisje. Dan kan ik baby’s rondbrengen, wat mij enig lijkt. O nee, een duif wil ik zijn, dacht ze. Dan kan ik vrede brengen waar wordt gevochten en hoop waar hoop schaars is. Een nachtegaal, dat zou ook mooi zijn. Zingen in de schemering, vanaf een takje van de jasmijn, met op een bankje daaronder twee mensen die elkaar zeggen hoeveel ze van elkaar houden. “Wel?” zei de goede fee. “Ik weet het niet,” zei het meisje, “Ik vind het moeilijk om te kiezen.” “Ik hou van opschieten,” zei de fee, die behalve goed ook kort aangebonden was. “Als je zo treuzelt zal ik voor je kiezen. Ik maak een spotvogel van je.”
Terstond voelde het meisje hoe haar benen dun werden als rietstengels, hoe haar mond zich verscherpte tot een snavel, kortom, ze werd een vogel. Ze sloeg haar vleugels uit en vloog moeiteloos tot hoog boven de bomen, ze probeerde haar stem en stelde vast dat die weliswaar scherp, maar niet onwelluidend klonk. Toen kwam ze een ooievaar tegen. “Waar ga je naar toe, ooievaar?” vroeg ze. “Ik heb het druk,” klepperde de ooievaar. “Ik moet vandaag nog zeven kinderen gaan bezorgen.” “Wat een moeite voor niks,” hoorde het tot spotvogel omgetoverde meisje zichzelf zeggen. “Ga eens kijken bij een abortuskliniek, dan begrijp je wat ik bedoel.” De ooievaar vloog zwijgend verder. Even later kwam er een duif voorbij. “Waar ga je naar toe?” “Ik ga naar een slagveld om vrede te brengen,” koerde de duif. “Waarom?” spotte de spotvogel. “Heb je nog niet ontdekt dat er een wet van behoud van geweld bestaat? Oorlog die op de ene plaats wordt onderdrukt ontspringt elders weer.” “Kan zijn,” zei de duif mismoedig en vloog verder. Weer wat later kwam er een nachtegaal langs. “Op weg naar een verliefd stel onder een jasmijn?” informeerde de spotvogel. “wat je zegt,” zong de nachtegaal. “Heb je de statistiek van de echtscheidingen onlangs nog gezien?” vroeg de spotvogel.
De dag ging voorbij. Toen de schaduwen lang werden en de meeste vogels een plekje voor de nacht zochten, ging de spotvogel terug naar de fee. “Je ziet er niet gelukkig uit,” zei de fee. “Ik ben heel gelukkig. Het was fantastisch.” “Kom,” zei de fee, “we gaan evalueren.” “Wat is dat?” “We gaan eens kijken hoe je het echt hebt gevonden.” De fee wenkte en daar kwamen de ooievaar, de duif en de nachtegaal aanvliegen. “Wat vonden jullie van de spotvogel?” vroeg de fee. “Een eerlijk iemand,” vond de ooievaar. “Ze sprak de waarheid,” beaamde de duif. “Recht door zee,” zei de nachtegaal. “Vonden jullie haar aardig?” vroeg de fee. “Ik ben achter geraakt met mijn werk,” zei de ooievaar. “Ik vond haar waarheid niet creatief.” “Ik ben door een korte depressie gegaan,” koerde de duif. “Ik vond haar waarheid niet inspirerend.” “Ik vond haar waarheid niet blij,” zong de nachtegaal in mineur. “Hartelijk dank,” zei de fee. Ze maakte een ingewikkelde beweging met haar toverstokje, waarna de ooievaar, de duif en de nachtegaal verdwenen en de spotvogel weer een meisje werd.
“Dank u wel,” zei het meisje. Ze ging naar huis en schreef een lang opstel over de vrijheid van meningsuiting, want ze vond dat daar heel veel over te zeggen was.
Of Jan Terlouw meer gelijkenissen heeft geschreven is mij niet bekend. Wel realiseer ik me dat de moraal van zijn sprookje merkwaardig veel overeenkomsten vertoont met de nieuwtestamentische notie dat alle dingen die je geoorloofd zijn lang niet altijd stichten (Paulus).
En tot slot, ik heb geen enkele moeite om niet met een bord te lopen “je suis Charlie”; sterker nog, “je ne suis pas Charlie”, “ik ben geen Charlie” hoort meer bij mij. Neen, ik ben
Tiem van Dalfsen
Genemuiden, 1 maart 2015